In het woordenboek Filosofie, dat in 2017 is uitgegeven door Garant is een lemma opgenomen over dans, geschreven door Vera Bergman
Woordenboek Filosofie, lemma: Dans
Dans is een oeroude uitingsvorm. De historicus Curt Sachs (1881-1959) stelt dat de mens zich al in dans uitdrukte, voordat hij hiervoor materialen en woorden gebruikte. Desondanks is in de westerse filosofie de dans eeuwenlang vrijwel volledig genegeerd. De belangrijkste reden hiervoor is de lichaamsvijandigheid die tot in de twintigste eeuw het kenmerk is geweest van het wijsgerig denken.
Plato (427-347) was van mening dat men bij het zoeken naar de waarheid zich niet moet laten misleiden door de zintuigen en lichamelijke behoeften. Hij beschouwde de menselijke ziel als gevangen in een stoffelijk lichaam. De christelijke leer voegde daar vervolgens het besef van het zondige lichaam aan toe. De scheiding tussen lichaam en geest wordt tijdens de Verlichting nog meer aangescherpt. René Descartes (1596-1650) neemt een strikt dualistisch standpunt in. Het is de rede die de mens tot mens maakt, het lichaam is slechts een machine.
Hoewel de dans al in de 17de eeuw uitgroeide tot een zelfstandige kunstvorm, die voldeed aan de toenmalige schoonheidsidealen van harmonie, symmetrie en evenwicht, werd ze door de filosofen van die tijd beschouwd als een triviaal volksvermaak.
Pas in 20ste eeuw zien we een herwaardering van het lichaam, ingezet door Friedrich Nietzsche (1844-1900), die uitging van een ‘denkend lichaam’ en doorgezet door denkers uit de (existentiële) fenomenologie.
In Phénoménologie de la perception van Merleau-Ponty (1908-1961) speelt het lichaam een centrale rol ( Gallimard, 1945, Ned. Vertaling Boom, heruitgave 2009). Het lichaam is geen neutraal object in de wereld zoals een ander object dat is, zij maakt de waarneming mogelijk en wij zijn dus in zekere zin ons lichaam (in plaats van ‘wij bezitten ons lichaam’). Merleau-Ponty spreekt ook wel van het ‘doorleefde lichaam’ (le corps vécu) of 'lichaam-subject' (le corps-sujet).
Het is deze herwaardering van het lichaam, die ertoe heeft geleid dat filosofen zich meer met dans, met name met de dans als kunstvorm, gingen bezig houden.
Zoals in alle kunstvormen hebben zich daarbij diverse paradigmaverschuivingen voorgedaan.
In het begin van de twintigste eeuw ontstond de moderne, expressionistische dans. Dans werd daarom in eerste instantie beschouwd als een vorm van expressie en communicatie. Dans als taal, met een syntaxis van gestructureerde acties in ruimte en tijd (Rudolf von Laban, 1879-1958) en een gevoelsmatige en symbolische inhoud (Suzanne Langer, 1895-1985).
Later werd de aandacht meer gericht op de danservaring van zowel de danser als de toeschouwer. Dans krijgt daarmee ook een metafysische dimensie, die terug verwijst naar de religieuze oorsprong (Buytendijk, 1887-1974).
(Maxine Sheets-Johnstone (1930- ) legt de nadruk op de pré-reflectieve ervaring van de betekenisvolle en bezielde beweging, in o.a. The Phenomenology of Dance (University of Wisconsin Press, 1966).
De ervaring van de toeschouwer staat centraal bij het onderzoek dat danswetenschappers en cognitieve neurowetenschappers sinds het begin van de 21ste eeuw onderzoek doen naar de werking van spiegelneuronen en het verschijnsel van kinesthetische empathie bij het kijken naar dans.
Het zijn vooral Angelsaksische denkers die zich bezig houden met dans. Continentale filosofen blijven daar bij achter. Omgekeerd echter zien we dat theaterwetenschappers en danskunstenaars diverse concepten van continentale filosofen bij hun (artistieke) onderzoekspraktijk betrekken. Zo hebben de begrippen ‘deconstructie’ (Jacques Derrida), het ‘orgaanloze lichaam’ (Giles Deleuze), en ‘transgressie’ (George Bataille) een belangrijke rol gespeeld in het werk van verschillende choreografen. Daarbij is sprake van een grote mate van pluralisme.